Woord vooraf
Het onderhavige klein geschrift is
als innerlijke voortzetting gedacht van het op Kerstmis 1936/37 begonnen werk: “Enkele resultaten van het werk
aan de Grondsteenmeditatie van Rudolf Steiner”.
Destijds ging het erom ertoe bij
te dragen dat de kosmisch-geestelijke kant van de Grondsteenmeditatie interesse
en begrip vinde.
Dit
geschrift zal hopelijk door een derde gevolgd kunnen worden, waarin de
verhouding van de Grondsteenmeditatie tot de natuurrijken behandeld zal worden.
Kerstmis 1937/38
De schrijver
Tallinn (Reval), Estland
* **
1. Over de
vrijheid in de geest als grondslag
voor de
ontplooiing van de persoonlijkheid
De
meditatiepraktijk
Beschouwt de mens zijn wezen van
de lichamelijke kant, dan zal hij moeten toegeven dat datgene waarmee hij het
sterkst op de buitenwereld is aangewezen zijn behoefte om te ademen is. De mens,
of hij nu wakker is of slaapt, of hij gezond of ziek, jong of oud is – hij
ademt constant en behoeft onophoudelijk de lucht om te ademen die de wereld hem
verschaft.
In
dezelfde zin is echter ook de andere pool van de mensenwezenheid op de wereld
aangewezen – namelijk het innerlijke leven van haar persoonlijkheid. Ook de ziel
van de mens heeft “lucht” nodig, zoals het lichaam lucht n nodig
heeft om te ademen. De “lucht” die de ziel behoeft om levend en gezond te zijn is de geest die de ziel binnenstroomt en die
zij evenzo behoeft als het lichaam het binnen-stromen van de lucht door de
longen.
Nu
bestaat er echter tussen de lucht ademen van het lichaam en de geest ademen van
de ziel een beduidend onderscheid. Terwijl het ademen van het lichaam vanzelf gebeurt, zodat het lichaam ook
tijdens de slaaptoestand door blijft ademen, gebeurt het ademen van de ziel niet meer
vanzelf. Ooit – in een oeroud verleden – gebeurde het eveneens vanzelf; heden moet het echter geleerd worden. Vandaag de dag is er
bewuste initiatief en bewuste inspanning voor nodig, opdat de geest evenzo de
ziel binnenstroomt zoals de lucht in het lichaam bij het ademen.
En
dit initiatief, deze inspanning van de ziel is nu juist datgene wat in de
geesteswetenschap meditatie wordt
genoemd. Want in de meditatie wordt de andere soort van ademen geleerd en
beoefend: namelijk het ademen van de ziel in de geest.
De
Goetheanistische en geesteswetenschappelijke vrijheidsopvatting
Dit ademen van de ziel in de geest
gebeurt doordat de ziel tijdens de meditatie in een evenzo direct bewuste relatie tot de geestelijke
wereld komt dan het lichaam op onbewuste wijze in een directe verhouding tot de
lucht staat. En het gevoel dat het binnenstromen van de geest in de ziel bij –
of direct na – de meditatie begeleidt, is dat van de “licht-vervulde vrijheidslucht”.
Een
bevrijdend gevoel is het teken van
het proces van het geestgeroerd- van het geest-doorstroomd-zijn van de ziel als
gevolg van de meditatieve inspanning. En dit gevoel is geen illusie, maar een
werkelijk teken van een werkelijke werking.
Want de
werking van de meditatie bestaat daadwerkelijk daarin dat de ziel zich reeds
niet meer aan het vrijheidsprobleem
van de filosofie, maar aan het vrijheidselement
wijdt.
Zij beleeft dan de oplossing van het vrijheidsprobleem doordat zij de
vrijheid ervaart. En de ervaring van de vrijheid wordt het hare doordat zij in
direct bewust contact met de geestelijke wereld komt.
Het direct
contact met de geestelijke wereld is de ervaring van de vrijheid die de lucht
van de ziel is.
Nu zijn er een aantal indirecte relaties tot de geestelijke
wereld: morele en wereldbeschouwelijke dogma’s, regels, voorschriften,
menselijke autoriteiten etc. die alle goed kunnen zijn, maar aan een grondvereiste niet voldoen:
Ze
geven de ziel geen vrijheid.
Want ze staan tussen de ziel en de
geestelijke wereld in, en de ziel wijdt zich daaraan in plaats van de
geestelijke wereld, ze – en daarmee ook de vrijheid – vervangend.
Dit
is de reden waarom Rudolf Steiner zijn volledig oeuvre door het werken aan het
Goetheanisme en door de Filosofie van de
vrijheid heeft ingeleid. Want zowel het Goetheanisme alsook de Filosofie van de vrijheid zijn middelen
om tot een directe relatie met de geestelijke wereld te komen, doordat ze aan
datgene dat tussen de mensenziel en de geestelijke wereld opgebouwd is een
einde maakt. Want het Goetheanisme is een weg naar directe aanschouwing: het houdt zich niet bezig met datgene wat over de
wereld wordt gezegd, maar met de wereld zelf. Het “openbaar geheim” – b.v. van
het licht – is voor het Goetheanisme niet een uitgedachte formule, maar het
zich vanuit de aanschouwing van de lichtfenomenen en de samenstelling daarvan
blijkend openbaringswoord.
Op
dezelfde manier maakt de Filosofie van de
vrijheid een einde aan datgene wat de toegang van de ziel tot de vrijheid
beneemt, doordat ze de kennis op directe aanschouwing vanuit twee kanten
baseert: op de waarneming en de daarbij behorende intuïtie. Ook het morele leven is gebaseerd op een
directe relatie tot de geestelijke wereld, doordat ze de morele daden niet uit
het volgen van regels, maar uit de morel intuïtie, die door het middel van
morele fantasie bereikt wordt, doet voortkomen.
De
Filosofie van de vrijheid van Rudolf
Steiner is een denkbaar werkzaam middel om niet alleen voor de ziel een
werkelijkheidsgetrouw begrip van de vrijheid mogelijk te maken, maar ook om aan
alle belemmeringen in de ziel een absoluut einde te maken die zich op de weg
naar de ervaring van de werkelijkheid van de vrijheid kunnen voordoen.
Ja,
de innerlijke helderheid en zekerheid, die de ziel reeds bij het eenvoudig
doordenken van de inhoud van de Filosofie
van de vrijheid beleeft, zijn
reeds op zich voor vele mensen
voldoende ervaringen van het element van de vrijheid om het daarna nooit meer
te kunnen vergeten en steeds weer in dezelfde richting te streven. Het verder
streven in dezelfde richting leidt de ziel met mathematische zekerheid en een
hart-gedreven noodzaak naar de praktijk van de meditatie.
Want de
praktijk van de meditatie is de beoefende verwerkelijking van hetgeen de Filosofie van de vrijheid als
vrijheidsbegrip en als de houding van het gehele menswezen jegens de vrijheid
beschrijft.
In de meditatie wordt die toestand
bereikt die de Filosofie van de vrijheid
als die van een vrij mens karakteriseert. Wat de Filosofie van de vrijheid als begrip van de vrijheid geeft –
namelijk dat vrijheid niet in het vermogen bestaat dit of dat te wensen, maar
in de graad van bewustheid waarmee
een daad wordt volbracht. Dat wordt in de meditatie ervaring, omdat de
meditatie zelf een daad is die uit het volbewustzijn en met het volbewustzijn
gebeurt en alleen op die manier
gebeuren kan.
Volgens
het begrip van de Filosofie van de
vrijheid en volgens de ervaring van de meditatie is daarom de mens vrij
naarmate hij bewust is. De mens
stijgt echter tot steeds hogere treden van waakzaamheid in het bewustzijn
doordat hij zich steeds meer in die wereld op directe wijze inleeft waaruit al
het bewustzijnslicht straalt – namelijk de geestelijke wereld.
Vrij zijn
betekent – bewust zijn – en bewust zijn betekent: het licht van de
geesteswereld in zich naar binnen laten stralen.
Deze opvatting van de vrijheid
ligt aan de geesteswetenschap van Rudolf Steiner ten grondslag.
De christelijke vrijheidsopvatting
Deze aan de geesteswetenschap van
Rudolf Steiner ten grondslag liggende opvatting van de vrijheid ligt ook als
vrijheidsbegrip aan de evangeliën ten grondslag. Want met de woorden die de
Christus Jezus aan het kruis heeft gesproken:
“Vader,
vergeef hen, want
ze weten niet
wat ze doen.” –
is gezegd dat degenen die het
deden niet vrij waren, omdat ze niet wisten wat ze deden en daarom ook niet
verantwoordelijk konden zijn.
Men
is echter volledig verantwoordelijk als men weet
wat men doet, want alleen dan is men vrij.
Daarom is er alleen een zonde die
niet vergeven kan worden: de zonde tegen de Heilige Geest, d.w.z. de bewuste
afkeer van de bron van het bewustzijn.
Het
geesteswetenschappelijk begrip van de vrijheid is gelijktijdig het werkelijk vrijheidsbegrip van het
christendom überhaupt.
Desondanks is dit begrip bij verre
niet zo verspreid als het christendom uiterlijk verspreid is.
Andere opvattingen van de vrijheid, die
van niet-christelijke oorsprong zijn, hebben zich ook in de christelijke wereld
verspreid en worden zo intensief beoefend dat het werkelijk christelijke
vrijheidsbegrip bijna aan de vergetelheid ten prooi is gevallen.
Deze
andere opvattingen van de vrijheid kunnen in wezen in twee richtingen
samengevat worden: in de oriëntaalse
vrijheidsopvatting en in de Amerikaanse.
De oriëntaalse vrijheidsopvatting
In de Oriënt – met name in India
en Centraal Azië – vat men de vrijheid zo op dat ze een bevrijding van de banden
die de ziel aan de aarde binden betekent. Vrij is men dan, wanneer men zich van
het aardse losgemaakt heeft.
Het
oriëntaals ideaal van de vrijheid is de toestand van het bewustzijn dat zich
van de karmische stroom van de herhaalde aardelevens losgemaakt heeft en
daarbuiten vermag te rusten.
De vrijheid is voor het oriëntaalse
daarom identiek aan de bevrijding van de verbanden met het aards
bestaansgebied.
De
dadenwereld is niet in het vrijheidsgebied inbegrepen: deze staat erbuiten.
Want de daden ontstaan uit noodzakelijkheden – zo draait het Wiel van het
Leven. Het komt er echter niet op aan dat men het wiel draait, maar dat men uit
de draaiende beweging van het wiel eruit
komt. En men komt eruit, wanneer men het bewustzijnslicht lost van het naar
daden dringend wilselement (Karma en Tanha). Niet op de verheldering van het
duister wilselement komt het er daarbij aan, maar op de scheiding van de
bovenste mens van de onderste.
Concreet-beeldend
komt deze bevrijding van de bovenste mens van de onderste erop neer dat het
hoofd met de borst en armen zich van de overige romp losmaakt en in de hoogte
omhoog slingert, terwijl de onderste delen van het menselijk lichaam aan
zichzelf worden overgelaten.
De Amerikaanse vrijheidsopvatting
Het tegendeel van het oriëntaals
ideaal van de vrijheid is datgene wat namelijk in de Amerikaanse cultuur wordt
nagestreefd. Daar wordt de vrijheid als wilsvrijheid
opgevat en nagestreefd.
Men is
vrij als men doen kan wat men wil – dit is het axioma van de Amerikaanse
vrijheidsopvatting.
Om dit ideaal te verwezenlijken
moet de wil zo sterk worden dat hij de hem bindende hindernissen overwint en
wel op die manier dat de intelligentie, het licht van het bewustzijn hem
daarbij dient te helpen.
Op die manier b.v. moet de natuur door de
menselijke wil overmeesterd worden – en de ontdekkingen van de techniek, die de
in dienst van de wil staande intelligentie maakt, zijn allemaal stappen in de
richting van de verwezenlijking van het ideaal van de vrijheid in de zin van de
overwinning van de hindernissen voor
de menselijke wil.
Beeldend-concreet
voorgesteld betekent de verwezenlijking van het Amerikaans ideaal van de
vrijheid de overgave van de functies van het hoofd aan de rompmens die, als het
ware, het hoofd heeft ingeslikt.
Het ideaal van de vrijheid
Nu is het aan het begin van deze
beschouwing geplaatst ideaal van de vrijheid noch het losmaken van het
bewustzijn van de wil noch de verovering van de wereld door de wil:
Het
christelijk vrijheidsideaal bestaat in het doorstraald-worden van de wil door
het bewustzijn.
Want de wil is op zich niet vrij,
en het bewustzijn op zich is dadenloos (het is het “geloof dat zonder daden
dood is”). Waar het op aankomt is:
aan het
helder bewustzijn de wilskracht te verlenen en het duister, dus onvrij willen
door het licht van het bewustzijn helder, d.w.z. vrij te maken.
Aan de formule van het evangelie:
“Ken
de waarheid en die zal jullie vrij maken”,
ligt de zuiver menselijke
vrijheidsidee ten grondslag.
Menselijk is alleen een zodanige
vrijheidsopvatting die in daden, die
uit de geestelijke wereld geput en op de aarde verricht worden, haar
verwezenlijking ziet. Want de mens is op aarde om te werken, actief te zijn,
maar hij is gelijktijdig een geestelijk wezen dat op de aarde als zodanig heeft
te werken.
Deze opvatting van de vrijheid
vinden we in de evangeliën; we vinden die als basisinstelling in het
Goetheanisme; we vinden die ook in begripsmatig uitgewerkte vorm in de Filosofie van de vrijheid van Rudolf
Steiner.
Het beleven van de vrijheid
Maar zowel begripsmatig alsook in
de directe taal van het geestelijk beleven, waar het kosmische van dit beleven
majestueus tot uitdrukking komt, vinden
wij de presentatie van het vrijheidsfeit door Rudolf Steiner in de derde spreuk
van de Grondsteenmeditatie:
“Mensenziel!
Gij
leeft in het rustend hoofd,
Dat
U uit eeuwigheidsgronden
De
wereldgedachten ontsluit:
Oefen
geest-schouwen
In
gedachterust,
Waar
de eeuwige Godendoelen
Wereldwezenslicht
Aan
het eigen Ik
Tot
een vrij willen
Schenken;
En
gij zult waarlijk denken
In
mensengeestesgronden.”
Wat dit deel van de spreuk
uitdrukt is het proces van de
vrijheidsbelevenis van de mensenziel op de kosmische achtergrond. Dit proces bevat
het tot stand komen van de vrijheid als gevolg van datgene wat de mensenziel
van zich uit doet, alsook datgene wat de geestelijke wereld haar tegemoet
brengt.
Want
de voorwaarde voor het beleven van het feit van de vrijheid is de
geest-schouwende toestand van de ziel in de gedachterust van het rustend
hoofd. Deze toestand is die van meditatie.
Want de
meditatie is de toestand van de ziel waar zij van het denken naar de gedachte
en van de gedachte naar gedachterust overgaat.
Deze gedachterust is echter niet
gedachteloosheid, maar het opgeven van het eigen denken ten gunste van het
kosmisch denken. Het kosmisch denken brengt dan de eeuwige Godendoelen naar de
mensenziel toe, die de mens tot het zijne kan maken, en straalt daar
wereldwezenslicht in, dat aan het eigen Ik van de mens tot een vrij willen
geschonken wordt.
Doordat
de mens het geschonken licht van de eeuwige Godendoelen in zijn willen laat
binnen stralen, wordt zijn willen vrij.
De
wil van de mens is niet vrij, maar
hij kan vrij worden, wanneer hij door
het licht van het bewustzijn
doorstraald wordt.
En dit doorstralen is de werking
van het waarachtige denken, d.w.z. dat
denken waar de dwaallichten van de “uitgedachte” gedachten door de zekerheid
van de geschouwde wereldgedachten vervangen worden. Zulke gedachten zijn geen
abstracties maar werkelijkheden. Daarom zijn ze ook voor het innerlijk leven
van de mens niet zo werkingsloos als de abstracte gedachten het zijn, maar
werkzaam tot in de diepten van het wilsleven. En deze werking van de
wereldgedachten op het gehele wezen van de menselijke ziel uit zich in het
ontwaken van laatstgenoemde – stap per stap, laag per laag.
Dit
feit wordt in het tweede deel van de
derde spreuk tot uitdrukking gebracht, waarin dit deel van de spreuk in de zin
culmineert:
“In
des geestes wereldgedachten ontwaakt de ziel.”
De slaap van de ziel is
onvrijheid; haar ontwaken – vrijheid. Hoe wakkerder een ziel kan worden, hoe
vrijer wordt zij. Maar des te
verantwoordelijker wordt zij ook gelijktijdig. De treden van het
ontwaken voor de verantwoordelijkheid van de vrijheid zijn in wezen de treden van
de inwijding.
Want de
inwijding is de karmische rijpheidsbeproeving van de mens voor de
verantwoordelijkheid van de vrijheid van het bewustzijn dat ontwaakt is.
Inwijding
is verwezenlijking van de vrijheid en praktische
oplossing van het vrijheidsprobleem van de filosofie.
Haar
treden zijn treden der bevrijding en haar beproevingen zijn beproevingen van de
rijpheid voor de groeiende verantwoordelijkheid die de groeiende vrijheid met
zich mee brengt.
2. Over de
eenwording in de Zoon
als
grondslag voor de gemeenschapsvorming
Het
principe van de op de geest gebaseerde gemeenschap
De bovenzinnelijke
werkwijze van het hart
Men zal dit begrijpen wanneer men
de bovenzinnelijke wijze van het hart met die van het hoofd vergelijkt.
Bij
de werking van het hoofd is het het centrum in het hoofd zelf dat dan werkingen
uitstraalt die de kennisobjecten belichten c.q. doordringen.
Anders
is het bij de werking van het hart. Daar kan het centrum zelf naar buiten, in de omtrek, verplaatst worden en van
daaruit aan de mens kondschap terugstralen.
Deze
werkingswijze van de microkosmische zon van het hart is een microkosmisch
tegenbeeld van de macrokosmische werking van de kosmische zon, de Christus, die
door de woorden van de meditatie tot uitdrukking wordt gebracht:
“Want er heerst de wil van Christus in de
omtrek in de wereldritmen zielen-begenadigend.”
In deze woorden is het principe
van de kosmische socialiteit – als men zich zo mag uitdrukken – voorhanden.
De ware menselijke gemeenschapsvorming
En een weerspiegeling van dit
kosmisch principe is die van de ware menselijke gemeenschapsvorming. Ook daar
gaat het erom dat de gemeenschap zich niet rond een onbeweeglijk centrum vorme,
maar dat het centrum beweeglijk worde, zich in de omtrek verplaatse en zich
door de omtrek bewege.
De
geestelijk-morele kant van dit proces kan gekend worden, wanneer men zich in de
geest van de door Christus Jezus in de kring van de twaalf gesproken woorden
verplaatst:
“Gij zijt
mijn vrienden als gij dat vervult wat Ik jullie als gebod achterlaat. Ik noem
jullie niet knechten, want de knecht weet niet wat zijn meester doet. Ik noemde
jullie echter vrienden, omdat ik jullie gezegd
heb wat Ik van Mijn Vader heb gehoord.” (Joh. 15: 14-15)
Deze woorden bevatten de
geestelijke essentie van datgene wat als diepe, esoterische
gezindheidsgrondslag achter de gemeenschapsvorming bepalend heeft te werken.
Want ze openbaren het doel van het
hoogste voorbeeld van alle gemeenschapsvorming vanuit de geest: dat de omtrek
van de leerlingen tot een vriendenkring worde.
Deze
gezindheid is in het geval van tot aan het hart afgedaald kennisleven een
natuurlijke, want het hoort bij de eigenschappen van het menselijk hart om het
betweterige, het pedagogische en het medische in relatie tot de meestrevende
mensen te overwinnen en in plaats daarvan een vrije uitwisseling op de
grondslag van het menselijk vertrouwen te bereiken.
Dit
is waar het verlangen van elk mens –
bewust of onbewust – naartoe leeft. Hoewel de vervulling van dit verlangen niet
zonder meer mogelijk is, maar gewoonlijk een lange weg eist, is desondanks het
geloof in een dergelijke mogelijkheid zeer taai en niet uit te roeien. Dit
geloof is om die reden zo taai, omdat achter dat verlangen naar een zuiver
menselijke vorm van het gemeenschapsleven de onbewuste kennis schuil gaat dat
de bovenzinnelijke organisatie van het menselijk hart de mogelijkheid in zich
bergt om op andere en indirectere wegen de vruchten van de leerstellingen, de
pedagogiek en geneeskunde uit te wisselen dan het op de wegen van het beleren,
de voordracht en het voorschrift mogelijk is.
Want de
organisatie van het menselijk hart maakt het
leven van de ene mens
in de andere mogelijk.
Dit mag niet uit persoonlijke
sympathie gebeuren, maar uit interesse voor de problemen van de ander. Want wanneer de problemen van het
kennisleven tot aangelegenheden van het hart zijn geworden, dan wordt ook het
interesse voor deze problemen bij de ander tot een aangelegenheid van het hart.
Dan is de voorwaarde aanwezig voor de vorming van een vriendenkring, waarvan
het centrum in de omtrek leeft. Het kan dan op zo’n manier in de omtrek leven
dat het in ritmisch volgorde in elk enkel punt op een bepaalde tijd als
bepalend en beslissend centrum zich kond doet.
Praktisch
heeft dit te betekenen dat elk lid van een uit het streven naar kennis gevormde
mensenkring op een bepaald tijdstip en in een bepaalde situatie het zwaartepunt
van de verantwoordelijkheid voor het geheel heeft te dragen: al zou het ook
maar door een beslissend woord of een enkel bepalende daad zijn.
Er
kan geen enkel mens heden ten dage voor een het geestelijk kennisleven
beoefende mensenkring op den duur alleen verantwoordelijk zijn; anderzijds is
elk mens die bij zo’n kring hoort op een bepaald tijdstip en in een bepaalde
situatie alleen verantwoordelijk: want de beslissing ligt dan in zijn hand.
Om
de beslissing te nemen, die als een vereiste aan elk lid van een geestelijke kennisgemeenschap zich voordoet, is geest-bezinnen evenzo noodzakelijk als voor de verwezenlijking van
individuele vrijheid geest-schouwen
noodzakelijk is.
Want
geest-bezinnen is het gewaarworden van de verantwoordelijkheid van het ogenblik
met betrekking tot het gehele werk dat men in gemeenschap met anderen dient.
Ook deze betekenis heeft de tweede
spreuk van de Grondsteenmeditatie, wanneer men deze als Grondsteen van het
sociaal samenwerken van een het geestelijk kennisleven beoefende gemeenschap
opvat:
“Mensenziel!
Gij
leeft in de longen-hartslag
Die
U door het tijdenritme
In
het eigen zielenwezensvoelen leidt:
Oefen
geest-bezinnen
In
zielenevenwicht,
Waar
de golvende
Wereldwordingsdaden
Het
eigen Ik
Met
het wereld-Ik
Verenen;
En
gij zult waarlijk voelen
In
het mensenzielenwerken.
In de woorden van deze spreuk is
zowel het geheim alsook de kracht van het geestelijke gemeenschapsprincipe voorhanden dat tot uitdrukking wordt gebracht
in de zin van het evangelie:
“Waar
twee of drie bijeen zijn in Mijn naam, daar ben Ik in hun midst.”
3.
Over de Vadergedachte als grondslag
voor het
gemenebest van de mensheid
De opgave van het kennisleven
De derde spreuk van de
Grondsteenmeditatie werkt in op het innerlijk leven onder andere door de
overwinning van een vaak vrij diep verworteld misverstand, namelijk het
misverstand als gevolg waarvan de geesteswetenschap als het object van kennis wordt gepresenteerd, in plaats
van het middel om kennis van de wereld
te vergaren. Want de geesteswetenschap dient in werkelijkheid niet ertoe om
kennisobject te zijn, maar om met haar hulp tot een directe kennis van de
wereld te komen.
De
directe kennis is datgene waartoe
neiging en begrip uit de woorden van de spreuk voortvloeien:
“Mensenziel!
Gij
leeft in het rustend hoofd.
Dat
U uit eeuwigheidsgronden
De
wereldgedachten ontsluit:
Oefen
geest-schouwen”.
Waar het bij deze woorden op
aankomt, is het direct richten van de aanschouwings-vaardigheid op de in de wereld heersende geest die uit zijn eeuwigheidsgronden
wereldgedachten ontsluit.
Maar
deze directe kennis van de wereldgeheimen is evenwel geen doel op zich, want
het komt uiteindelijk niet erop aan dat de enkele persoonlijkheid zich door
deze kennis verrijke, maar dat ze als bemiddelaar
daar sta, opdat deze kennis ook andere mensen toekomt die ze evenzo nodig
hebben.
Het
komt er niet alleen op aan dat een mens vrijheid door de kennis van de waarheid
verkrijge, maar het komt daarop aan dat deze mens een deel van het
bevrijdingsproces van de mensheid door
de kennis van de waarheid worde. De kennisimpuls heeft zich daarom bij de
sociale impuls aan te sluiten; het kennisleven heeft de opgave om
gemeenschapsvormend te werken.
Om
die reden staat voor de geestspreuk van de Grondsteenmeditatie de – ook innerlijk-moreel
voorafgaande – Christusspreuk. Het laatste wijst op de noodzaak van het sociaal
principe om dood in leven te transformeren.
Nu
kan het weer om een misverstand gaan, waar een gemeenschap van mensen als object van een vruchtbare en heilzame
werking van het gezamenlijk beoefende geestelijk kennisleven wordt opgevat. In
werkelijkheid is zij echter alleen een middel om met haar hulp de mensheid een dienst te bewijzen.
Zoals het
bij de kennis op de wereld als object
aankomt, komt het in een deze kennis beoefende gemeenschap, gezelschap etc.
niet daarop aan, maar op de mensheid.
Dit misverstand wordt namelijk
door de werking van de eerste spreuk
van de Grondsteenmeditatie overwonnen. Want de eerste spreuk behelst de impuls
tot algemeenheid, tot universaliteit dat al het clique-achtige, regionale en
enghartige als smaakloze wanklank doet voorkomen. De oriëntatie van de ziel op
het algemeen menselijke – ja op het kosmische is datgene wat de Vaderspreuk van
de Grondsteenmeditatie betekent.
En
deze oriëntatie van de ziel is de
derde kant van de grondsteen, d.w.z. ze is een evenzo onontbeerlijke vereiste
aan de mensen die bij de antroposofische beweging willen behoren als het
principe van de individuele vrijheid en het gemeenschapsprincipe.
Dit
fundamenteel vereiste is vanzelfsprekend niet als een slechts uiterlijk gedrag
bedoeld, maar als een basiskennis die een met haar overeenstemmende
zielenhouding vanzelf oplevert.
Het
vereiste is in de woorden van de spreuk “Oefen geest-herinneren” voorhanden,
terwijl het resultaat van de vervulling van deze eis het “waarachtig leven” is
waarvan in de spreuk sprake is.
Het
waarachtig willen is het
eindresultaat van het tot leven geworden inzicht dat de hele mensheid uit het
Goddelijke wezen wordt. De zin:
“Uit
het Goddelijke wordt wezen de mensheid”
bevrijdt – wanneer hij tot
werkelijk inzicht is geworden – het willen van de beperkende invloeden van de
bodem, het volksdom en de ras en verheft het op de trede van de vanuit de
kosmos doorgewerkte, zuivere menselijkheid.
De oerconstitutie van de Vader
De zuivere menselijkheid is de
uitdrukking van het diepere bewustzijn dat de mens niet uit het bloed en de bodem is ontstaan,
maar als vreemdeling in het bloed en in
de bodem geboren is en wel uit de alle mensen gemeenschappelijke Vader-geest
van de hoogten.
Het enig ware
vaderland van het werkelijk menswezen is het gemeen-schappelijk land van de
eeuwige Vader in de hemelen.
En wanneer de mensheid deze
feitelijke situatie niet vanuit vrije innerlijk inzicht, niet vanuit
Geest-herinneren inzien wil, dan wordt
ze toch tot erkenning van dit feit door het
door de oerconstitutie van de Vader veroorzaakt en alle mensen
gemeenschappelijk lot gedwongen,
namelijk door de noodzakelijkheid van moeite, lijden en dood.
De
ijzeren klemmen van moeite (arbeid), lijden (ziekte) en dood bevatten de door
het lot bepaalde eenheid van de mensheid, ook wanneer enkele delen van de mensheid
uit hooghartigheid of uit vrees het feit van de samenhorigheid van de gehele
mensheid bedekken, vergeten of uit het bewustzijn willen uitroeien.
Wanneer
in de mensheid niets anders de herinnering aan haar gemeenschappelijke
oorsprong en haar samenhorigheid kan wakker roepen, dan blijven toch het
pijnbed van de geboorte, het zweet van de moeite en het lijden op het sterfbed
als waarschuwende herinneringen daaraan en verhinderen de mensheid zich op
aarde zo heimelijk te voelen dat ze haar hemelse oorsprong volledig vergeet.
De
aanhangers van de door Rudolf Steiner opgerichte beweging dienen echter op de directe weg van het geest-herinneren het
bewustzijn van hun oorsprong verkrijgen en de aanwijzing van de spreuk volgen:
“Mensenziel!
Gij
leeft in de ledematen,
Die
U door de ruimtewereld
In
het geesteszeewezen dragen:
Oefen
geest-herinneren
In zielendieptes,
Waar
in heersend
Wereldschepper-zijn
Het
eigen ik
In
’t Godes-Ik
Wezend
wordt;
En
gij zult waarlijk leven
In het mensenwereldwezen.
Waar moeite, lijden en dood de
mensheid met dwingend geweld voor waarschuwen, dat hoort uit vrij innerlijk
streven herkend en beleefd te worden door de mensen die bij de antroposofische
beweging innerlijk willen behoren.
En
deze kennis laat dan de ziel in een geestelijk-morele stoom van de algemeenheid
ingebed worden – en de beperkende invloeden van de bodem en het bloed zullen
geleidelijk aan hun betekenis verliezen voor de grootte en tragiek van het nu
tot bewustzijn komend lot van de mensheid
in de wereld.
4. Over de
opgave van de geesteswetenschap in de wereld
De opgave
van de geesteswetenschap
In het voorafgaande werd op het
feit gewezen dat een gemeenschap waarin geestelijk kennisleven wordt beoefend
eigenlijk er niet omwille van haarzelf maar omwille van de mensheid is.
Haar werkelijke bestaansgrond heeft ze alleen
dan, indien ze zich als geschikt bewijst om de mensheid en de wereld een dienst
te bewijzen.
Nu mag in deze samenhang de vraag
opgeworpen worden, welke dienst de mensheid en de wereld de tijdens de
Kerstbijeenkomst in 1923 opgerichte mensengemeenschap, wier geestelijke
grondsteen hier beschouwd wordt, te bewijzen had? En in verband daarmee staat
de vraag: waarin bestaat de opgave van de geesteswetenschap überhaupt?
De
gemeenschap die in 1923 door Rudolf Steiner opgericht werd, was destijds in
diepere zin zo gedacht zoals het de spreuken van de Grondsteenmeditatie tot uitdrukking brengen. Wanneer men alles
wat over de drie spreuken van de meditatie hier gezegd werd in drie worden wilde
samenvatten, dan zouden deze woorden zijn:
Algemene
Antroposofische Vereniging.
In die drie woorden is de hele
inhoud van de drie spreuken van de Grondsteenmeditatie voorhanden:
-
de algemeenheid door het geest-herinneren aan de Vader,
-
de gemeenschap door het geest-bezinnen in de Zoon en
-
de geesteswetenschap als de door anthropos in het geest-schouwen vrij op te
nemen Sophia.
Wie in de Grondsteenmeditatie met
zijn ziel voldoende intensief geleefd heeft, zal vinden dat de woorden:
“Algemene
Antroposofische Vereniging”
zelf een belangrijk
meditatiestof kunnen opleveren die des
te werkzamer is, omdat daarin een geweldig aantal geestelijke feiten – verdicht
tot kracht – samengevat is. Bij de Vereniging zelf kwam het juist daarop aan om
deze drie-enige kracht in de mensheid en in de wereld uit te laten stromen en
een orgaan voor de uitstraling voor deze kracht te zijn.
Nu zijn echter sindsdien veel dingen
anders geworden en de vraag waarop het in eerste instantie aankomt, is de vraag
naar de opgave van de geesteswetenschappelijke beweging überhaupt tegenover de
mensheid en de wereld.
De
tragische situatie van de negentiende eeuw bestond namelijk daarin dat twee werelden – de aardse en de
geestelijke – stom tegenover elkaar stonden. De begrippen die op de aarde door
de mensen ontwikkeld waren, waren stom voor de geestelijke wereld; de taal van
de geestelijke wereld die uit morele klanken gewoven is, was stom voor het
opvattingsvermogen van de aardse mensheid. Weliswaar kon destijds vanuit de
geestelijke wereld gewerkt, maar
echter niet gesproken worden.
Nu
was Rudolf Steiner daar en schiep een nieuwe taal die zowel op aarde in begripsvorm
begrepen kan worden alsook in de geestelijke wereld moreel kan klinken. Met
behulp van deze taal is nu de afgrond, die de twee werelden scheidde, overbrugd
geworden. Er kunnen nu door het middel van die taal steeds meer waarheden uit
de geestelijke wereld voortvloeien en er kan anderzijds steeds meer kond van
menselijke vragen en noden in de geestelijke wereld omhoog stijgen. De
verbinding van beide werelden is
bereikt en in zover heeft de geesteswetenschap dit deel van haar opgave in de wereld volbracht.
Maar
wat bereikt is maakt slechts een deel van de opgave van de geesteswetenschap in
de wereld uit. Want daarna diende er iets anders te komen. Aldus diende –
geleidelijk aan – er een metamorfose van het menselijk woord (als samenvatting
van de denk- en spraakvaardigheid van de mens) plaats vinden. Het menselijk
woord is heden ten dage slechts nog bemiddelaar van gedachten en
voorstellingen. Het bericht over het goede, kan echter het goede zelf niet
overdragen.
De
verandering die met het menselijke woord heeft te gebeuren, bestaat daarin dat
de gedachte niet alleen het juiste,
maar ook het goede in zich als morele
substantie opneme.
Dan wordt het woord drager niet
alleen van het zinvolle, maar ook van het moreel doorwarmd zinvolle
worden.
Het morele woord
Deze metamorfose van het woord tot
drager van het morele is mogelijk doordat aan de hand van de geesteswetenschap
een nieuw logica geleerd en beoefend kan worden. De formele logica van de
logische juistheid kan namelijk met een wezenlijke logica van een morele
grootte versmelten. In het menselijk organisme zou dit met het proces van het
samen swingen van kop en hart overeenstemmen.
De
verbinding van de hoogste gedachtenhelderheid met de hoogste morele
gewetensstroom die het hart kan opleveren, zal in de toekomst de overtuigende
kracht bezitten waaraan tegenwoordig het “bewijs” wordt toegekend.
Dan zal het uit het hoofd
gevoerde, uit het hart gegronde woord goed
worden, d.w.z. het zal morel evenzo verrijkt werken zoals heden uitgesproken
gedachten op het vlak van het weten verrijkend kunnen werken.
Het
woord zal in toekomst een elementaire kracht bevatten, toch zal deze kracht zuivere moraliteit zijn. Het morel ether wordt door de mensen
aanvankelijk zich op die manier openbaren dat het menselijk woord moreel
werkzaam zal worden.
Dit vereist bepaalde diepere
veranderingen in het gehele menselijk organisme, en deze veranderingen vormen
nu juist de verdere opgave van de geesteswetenschap jegens de mensheid.
In
de vierde spreuk van de Grondsteenmeditatie wordt de objectieve toekomst-opgave
van de geesteswetenschap uitgedrukt:
“In
der tijden kentering
Trad
het wereldgeesteslicht
In
de aardse wezensstroom;
Nachtdonker
Heerste
niet langer;
Daghelder
licht
Straalde
in mensenzielen;
Licht
Dat
verwarmt
De
arme herdersharten;
Licht
Dat
verlicht
De
wijze koningshoofden.
Goddelijk
licht,
Christus-zon
Verwarme
Onze
harten,
Verlichte
Onze hoofden,
Dat goed worde
Wat wij
Uit harten gronden,
Uit hoofden
Vastberaden willen leiden.”
De
woorden:
“Dat goed worde
Wat wij
Uit harten gronden,
Uit hoofden
Doelbewust willen leiden.”
ze
slaan op de na te streven vereniging van kop en hart die als resultaat van het goed
worden het door de mens naar buiten uitgestroomde kan bewerken.
Het eerste wat in
concreet-geesteswetenschappelijke zin goed dient te worden is het
menselijkste van alles wat de mens naar buiten uitstoomt: namelijk het woord.
De
geesteswetenschap is er in de wereld niet alleen om in de richting boven –
beneden een nieuw taal te scheppen – dat is reeds gebeurd – maar om ook een
nieuwe taal te scheppen van mens tot mens in het horizontale.
Tegen
deze opgave stelt zich de scepsis op, die de mogelijkheid van een twee-gesprek
tussen boven en beneden ontkent. Anderzijds stelt zich de haat er tegen
op, die de mensheid in stom elkaar confronterende groepen wil versplinteren.
Zo gebeurt het dat de geesteswetenschap
vandaag de dag aan vele oorden en bij vele mensen letterlijk gekruisigd is. Het
uit scepsis en haat gevormd kruis dwingt haar tot stomme onwerkzaamheid.
Werkzaam blijkt zij echter overal waar
ze als levende taal opgevat wordt die enerzijds steeds nieuwe kennis
mogelijk maakt en anderzijds mensen onder elkaar tot een soort bemiddeling kan
verhelpen, die met de diepgang en oprechtheid zonder haar nooit te bereiken zou
zijn.
De Grondsteenmeditatie brengt de basisimpuls
van de geesteswetenschap tot uitdrukking, maar zij brengt deze niet alleen tot
uitdrukking maar behelst haar ook. Daar zij eigenlijk als meditatie is bedoeld,
heeft ze ook de eigenschap dat het meditatieve werk aan haar deze basisimpuls
wekt en versterkt.
Wat het werk aan deze meditatie in de ziel van elk eerlijk werkend mens
wekken kan, zijn de krachten van het geloof aan de geesteswetenschap, als
mogelijkheid van het verkeer met de geestelijke wereld en het waar, menswaardig
verkeer van de mensen onder elkaar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten